maandag 27 mei 2013

Aanwezigheid

Foto: flickr, by Elisa Atene
Afgelopen zaterdagnacht vond in Leiden de Museumnacht plaats. Hieraan verbonden was een schrijfwedstrijd met als thema 'verleiding'. Ook waren de eerste drie zinnen waar het verhaal mee moest beginnen al gegeven: Die laatste zin had iets hardnekkigs, iets wat zich niet liet wegvegen. Wat is durf als met durf niets valt te doen? Hij begon. 

De winnaar van de wedstrijd werd zaterdagnacht bekend gemaakt en zou het winnende verhaal voor mogen lezen als hij aanwezig was. Helaas was de winnaar niet aanwezig, die zat in Den Bosch naar een hysterische Arjen Robben te kijken die zijn revanche op de Duitsers haalden. Maar is een schrijver ooit echt aanwezig? 'Alleen in mijn gedichten kan ik wonen', dichtte Slauerhoff al, 'en in de Champions League', had hij misschien wel geschreven als het balletje toen ook al zo vaak rolde.
 Wel bracht de winst van de wedstrijd (een boekenpakket ter waarde van 100 euro) me op een idee: van schrijfwedstrijd naar schrijfwedstrijd te zwerven, de winst onder de arm met me mee te nemen en 's-avonds lezend onder de lantaarnpalen van het park. Als de organisatoren me vragen naar welk adres ze mijn prijs kunnen sturen, zal ik alleen maar uitnodigend mijn handen ophouden. 



Terra incognita

Die laatste zin had iets hardnekkigs, iets wat zich niet liet wegvegen. Wat is durf als met durf niets valt te doen? Hij begon. De man wiens laatste woorden nog in hem doorklonken lag naakt onder zijn vereelte handen. Slechts een grauwe doek over het middel, maar het hoofd, en dat was nieuw, lag open en bloot onder hem. Blauwe ogen staarden naar de houten balken van het plafond, tussen de zwarte haren waren al kale plekken te zien.
  'De verliefde moordenaar', zoals hij in de volksmond de afgelopen weken was gaan heten, was een vrijer op leeftijd geweest.
  Zou hij de oorsprong van al die liefde straks kunnen vinden? Het tintelde van verwachting in hem, een jongensachtig gevoel dat hij lang niet meer had gehad. De eerste lentedag, springende kalveren.   Hij plaatste de hamer op de beitel en sloeg. De schedel knapte makkelijker open dan hij had verwacht. Grijze windingen gaven zich bloot, een zurige lucht begon het donkere vertrek te vullen.

  'Ik heb gehandeld naar mijn gevoel', had de aanstaande dode geroepen, de strop al om de nek. 'Ik heb gehandeld naar mijn hart. Jullie lafaards staren mij aan, maar ik weet dat ik het juiste heb gedaan. Ik heb gedurfd wat jullie eigenlijk ook wel zouden willen doen.'
  Hij had er sinds jaren een gewoonte van gemaakt om zijn toekomstige lijken in hun laatste levende ogenblikken te aanschouwen. Hij had aan de zijkant van de euforische menigte gestaan, de dichtstbijzijnde mensen bleven op respectvolle afstand. Zelfs het gepeupel wist wie hij was. Sinds kort kwamen uit alle streken van de wereld beroemde geleerden naar hem toe. Allemaal wilden ze onderwezen worden door de Leidse medicus. Maar onder het schorriemorrie overheerste zoals gewoonlijk de angst. 'Pas maar op', zeiden ze tegen elkaar in de kroeg, 'als ze je pakken lig je zo bij Boerhaave op de tafel.'

Rustig pelde hij de hersens vrij. 'En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem'. Hij hoorde het zijn vader nog van de kansel oreren. Later oreerde zijn vader alleen nog maar vanuit zijn schommelstoel, met jeneverlucht onderbouwde scheldkanonnades. Toch had het religieuze taboe op het openen van menselijke lichamen hem nooit helemaal los gelaten. Zijn vader was plotseling overleden en hij was theologie, filosofie en wiskunde gaan studeren. De geneeskunde was pas later gekomen. Het lichaam en de geest, het had hem altijd eindeloos gefascineerd.
  Waar huisde de ziel? Het antwoord dat de theologen gaven had hem maar weinig kunnen bekoren. Vesalius had honderd jaar eerder al zijn tekeningen gepubliceerd, de schedeldaken waren reeds lang geopend. Wat hield hem eigenlijk nog tegen? De verleiding was steeds groter geworden. Wat was er gebeurd toen de wervels kraakten? Het Galgewater was gewoon doorgestroomd en ook de hemel was niet open gespleten. Er was een man gestorven en dit had hoofdzakelijk hilariteit geoogst.
  'Ik hoop dat ze het waard was', had een pauper met een grof accent geschreeuwd, toen de man nog aan het touw hing te bungelen. Gelach uit de menigte.

  Hij dacht aan Descartes, Spinoza, Hobbes. Aan zijn dissertatie over het lichaam en de geest. Waar was de bravoure gebleven toen de beul het krukje weg had geschopt? Waar was de liefde gebleven die de man ertoe had aangezet een mes tussen de ribben van zijn rivaal te steken? Waar de herinneringen aan een zorgeloze middag op de markt, de geuren van het verse vlees, het loeien van de koeien? Hij legde de beitel en hamer weer weg. Door een raam kon hij in de ruimte naast hem zijn studenten zien. Over de hoofden van hun doden lagen nog de groezelige doeken. 'Wat is durf als met durf niets valt te doen.' De ter dood veroordeelde had het waarschijnlijk als rechtvaardiging voor zijn brute moord bedoeld.

  Toen het lijk door de beul van het touw werd los gesneden, als een zak aardappelen viel het op de houten planken, en de menigte alweer in de nauwe steegjes aan het oplossen was, hadden de woorden nog in hem door geklonken. Hij had besloten ze als een aanmoediging op te vatten. Het was een laatste restje bijgeloof, en hij was een man van de wetenschap. Hij pakte met zijn linker hand een scalpel op en wilde met zijn rechter een pincet oppakken. Steeds meer begon de vreugde in hem op te bloeien. En toch, voordat hij het pincet in de grijze massa plaatste, sloeg hij, haast onwillekeurig en terwijl hij zich er zelf al voor schaamde, snel nog even een kruis.