zondag 19 december 2021

Een eigen mythe

RGB Free, by xymonau
De P.C. Hooft-prijs voor Arnon Grunberg deed me denken aan Grunbergs roman 'Fantoompijn', die ik twintig jaar geleden las op mijn studentenkamertje op de Utrechtse Uithof. Het was een van de eerste boeken die ik van mijn eigen geld had aangeschaft, in plaats van uit de boekenkast van mijn ouders te trekken. 
  
Het was meteen een voltreffer: ik heb Fantoompijn inmiddels minstens vijf keer gelezen. Het gaat onder meer over identiteit, over het spelen van rollen en het 'in scène zetten van de werkelijkheid'. Hoofdpersoon is Robert G. Mehlman, een matig succesvolle romanschrijver die uiteindelijk roem vindt met zijn internationale bestseller 'De Pools-joodse keuken in 69 recepten'. De zoon van Mehlman zegt over zijn vader en diens drang tot zelf-mythologisering:

Mijn vader was een verzinsel [...] Er is maar één manier om te voorkomen dat je voor altijd blijft figureren in de mythe van een ander - dat is zelf een mythe creëren, zelf een mythe worden. 

Terwijl ik Fantoompijn las in een versleten bruine fauteuil, gehuld in een wolk Camel-rook, speelde op tv een muziekclip:

 

Dat nummer is oorspronkelijk natuurlijk van Don McLean:

   

Over de betekenis van de raadselachtige tekst van dit nummer zijn al aardig was artikeltjes geschreven. Duidelijk is dat het in ieder geval over het overlijden van Buddy Holly gaat op 3 februari 1959 ('The day the music died'). De verteller van de tekst bezorgt die dag de krant en elke keer als hij een nieuwe krant uit zijn tas pakt staart het droevige nieuws hem aan:

But February made me shiver

With every paper I'd deliver

Bad news on the doorstep

I couldn't take one more step


Het nummer gaat ongeveer over het verlies van de Amerikaanse onschuld en daarbij komen naast Buddy Holly nog meer Amerikaanse rocksterren voorbij, zoals de inmiddels volgevreten Rolling Stones ('moss grows fat on a rollin' stone') en ook Bob Dylan komt voorbij, in de vorm van de hofnar die de kroon van de koning steelt:

When the jester sang for the king and queen 

in a coat he borrowed from James Dean

And a voice that came from you and me


Oh, and while the king was looking down

The jester stole his thorny crown


McLean heeft nooit uitleg willen geven over de tekst, maar bovenstaande passage als cryptische verwijzing naar Dylan bevalt me wel. Dat jasje van James Dean, waarmee de jaren zestig Dylan in een keer scherp wordt neergezet en ook Dylan als clown die de gevestigde orde komt opschudden en ervandoor gaat met de kroon van de koning, dat kwikzilverachtige en schooierige dat Dylan in die tijd had wordt in een paar regeltjes heel mooi verwoord.  

Ik zie meteen Dylan voor me die in 1965 in een leren jasje de folk-liefhebbers op het Newport Folk Festival shockeert door elektrische muziek te spelen: 




De liefhebbers van Dylans akoestische werk waren destijds hevig teleurgesteld dat Dylan niet dezelfde bleef. Nu hadden die arme folk-liefhebbers natuurlijk ook nog niet de kans gehad om Fantoompijn van Arnon Grunberg te lezen, anders hadden ze waarschijnlijk wel wat meer begrip gehad voor Dylans behoefte om zichzelf te blijven vernieuwen en zo iedereen altijd een stap voor te zijn, telkens weer te ontsnappen aan de mythes die van alle kanten om je heen gesponnen worden, door net op tijd in je gloednieuwe, net van de pers gerolde eigen mythe te stappen.