vrijdag 20 augustus 2021

Terug naar Vught (2)

Laatst kreeg ik over de app de rouwkaart van meneer Fiegels toegestuurd, mijn oude leraar Grieks. Zo'n leraar begin je eigenlijk pas met terugwerkende kracht echt te zien, als je zestien bent zijn de meeste volwassenen een soort pratende vlekken die vooral storend door je beeld heenlopen.
  Meneer Fiegels zweefde in de jaren negentig ergens aan de rand van mijn gezichtsveld als een pratende baard, een pratende baard met blauwe pretoogjes erboven die zachtjes begonnen te tranen als de dood van Socrates ter sprake kwam. 
  Dat was wel echt een dingetje voor meneer Fiegels, de dood van Socrates.

  Maar ik zat graag in zijn klas, ik voelde me aangetrokken tot het Griekse geheimschrift met al die mooie mysterieuze krabbeltjes en lusjes en het idee dat je toetrad tot een soort geheim en zeer select genootschap als je dat allemaal kon ontrafelen. Zeg maar het 'Verborgen geschiedenis' sfeertje maar dan in een tochtig noodlokaal op een Vughtse middelbare school.
   Dat was allemaal lang nadat mijn broertje die kevers naar beneden had gegooid. Ik was niet echt geïnteresseerd meer in kevers. Ik was meer geïnteresseerd in meisjes en dat had meneer Fiegels ook in de gaten. Als hij pleindienst had beende hij altijd met een grote sigaar in zijn baard glimlachend het schoolplein rond. Hij hield nauwelijks orde, dat hoefde ook niet, we waren een bijzonder brave school waar nooit gevochten werd. Alleen wees hij zo nu en dan met zijn sigaar naar een blikje of een zakje dat opgeruimd moest worden.
  En toen was hij zo vriendelijk om mij samen met Laura naar de conciërge te sturen voor een strafklusje, toen Laura net deed alsof ze hem niet hoorde. Ik had er eigenlijk helemaal niets mee te maken, ik stond er maar een beetje schaapachtig bij.
 Maar zo konden we wel mooi samen mopperend naar Schele Henkie sjokken, vloekend op Fiegels terwijl de gedeelde onrechtvaardigheid ons met elke sjok een stukje dichter bij elkaar bracht.
   De volgende vrijdag waren we tijdens Grieks het Symposium aan het vertalen, dat boek van Plato over wederhelften. Dat iedereen vroeger vier armen en vier benen had en dat we toen gesplitst zijn en dat je tijdens je leven steeds naar die andere helft op zoek bent en dat dat je grote liefde en letterlijk je wederhelft is. En Fiegels zuchtte die middag een keertje diep en zei: 'Soms kom je zo'n wederhelft op de raarste plekken tegen. Bijvoorbeeld tijdens een strafklusje.' 

   Ik heb hem later bedankt door voor mijn eindexamen de complete Symposium van achter naar voren uit mijn hoofd te leren. Ik kon die tekst echt van begin tot eind opdreunen, ik hoefde maar een halve letter te zien en ik begon al te declameren. Dat deed ik dan ook tijdens het eindexamen met zo'n externe examinator erbij en die floot na afloop bewonderend tussen zijn tanden. Fiegels zat tevreden te glimlachen en nu denk ik dat het allemaal misschien wel een soort masterplan van hem was geweest, omdat ik in die tijd wat weg begon te zakken met m'n schoolwerk. Of het is gewoon toeval en ik bedenk al die verbanden er zelf bij, dat kan natuurlijk ook.

zaterdag 14 augustus 2021

Terug naar Vught (channeling Jan Wolkers)

RGB Free, by bertvthul
 Ik herken de slagerij bijna niet meer terug. Een groene poort sluit het steegje af waar vroeger de koeien doorheen werden geleid. Alleen een koperen ring aan de muur herinnert nog aan het bloedige verleden.
    Mijn vader die achter in de tuin de varkens slachtte.
  
  Ik ben toen een nacht niet thuisgekomen. Ik zwierf door de bossen van Bergenshuizen. Vanuit een boom keek ik naar het tennisspel van rijkeluisdochters in witte rokjes. Ik stelde me voor dat zo'n meisje mijn vriendinnetje was en dat ik haar meenam naar het kerkhof aan de Elisabethstraat. 
  Daar vond je de mooiste torren en kevertjes, die blaakten van gezondheid dankzij al die rottende lijken onder de protserige praalgraven van Vughtse notabelen die met zo'n zuil alvast een voorschot hoopten te nemen op een ereplaatsje in de hemel.
 Het mooiste was het wanneer er een Molukker werd begraven. Dan was er muziek en werd er gezongen en dat voelde op de een of andere manier veel logischer dan die treurige bleke smoelen die je daar normaal gesproken zag. 
  Uiteindelijk moest ik natuurlijk toch weer naar huis en achter op het plaatsje lag nog steeds het bloed van die varkens en ik had alleen mijn kevertjes die ik op mijn kamer op de vensterbank in een potje stopte om me een beetje af te leiden, tot mijn broer die potjes pesterig naar beneden gooide en zei dat het vliegende herten waren.
  Van de slagerij tot Bergenshuizen is het nu helemaal volgebouwd, je moet drie rotondes over om weer in de velden richting Esch te komen. Daar fietste ik vroeger naar mijn baantje in het bejaardentehuis, waar ik als een tovenaarsleerling in een gigantische bak soep stond te roeren die even later in de grote zaal door al die tandeloze bekkies werd opgeslurpt. 
  Een van die oude mannen vroeg altijd hoe het met mijn meisje ging en dan zei ik dat ze tenniskampioen was geworden en dan lachte hij en hij geloofde er niets van, maar hij speelde het spelletje wel altijd mee en daarom gaf ik hem een extra goed gevulde kom soep, totdat die man ook naar de Elisabethstraat werd gebracht en toen ben ik met dat baantje gestopt, ik had er toch allang weer genoeg van.