donderdag 31 oktober 2024

Thema

Tijdens onze bedevaartstocht naar Bob Dylan waren we verzeild geraakt in een op Noord-Afrikaanse leest geschoeid Belgisch eettentje. Een jong meisje met een beige hoofddoek nam de bestellingen op. In een hoek schuin achter ons hingen een paar op Noord-Afrikaanse leest geschoeide jongens in een zithoek.
  
 ‘Hoeveel nummers heeft Dylan eigenlijk wel niet geschreven,’ vroeg iemand van ons Bob Dylangroepje.
  ‘Toch zeker wel vijfhonderd,’ meende ik. 
  Over een uurtje zouden we de oude bard zelf aan het werk zien.
  ‘Vijfhonderd nummers. Dat is een hoop materiaal.’
    
  Het kookgedeelte in het restaurant werd verzorgd door het jonge meisje met de hoofddoek en een vrouw van een jaar of veertig zonder hoofddoek, maar met priemende argusogen onder stevige wenkbrauwen. Met die argusogen volgde ze een jochie dat in de bediening werkte, maar dat vaak onderbrak om zijn matties in de zithoek ingewikkelde handjes te geven. Steeds als hij even die zithoek bezocht, werd hij ontvangen als een vriend die na een barre reis eindelijk weer thuis is gekomen.
  ‘Materiaal genoeg,’ zei ik. ‘Dylan is altijd wel weer boos op iemand, of verliefd.’
 
  Een brede jongen in een wijde broek maakte zich in slow-motion los van de zithoek en slofte naar de balie, waar het jonge meisje druk bezig was. Hij begon tegen haar te babbelen, maar ze moest er vooralsnog weinig van weten.
  ‘… nog steeds geen ring aan je vinger,’ ving ik op.
  Daarop draaide het meisje zich snel even om, wierp een gegeneerde blik de eetzaal in en maakte de jongen duidelijk dat hij op moest hoepelen. Veel indruk leek dat niet op hem te maken, maar dat veranderde toen de vrouw met de stevige wenkbrauwen zijn kant op marcheerde. Met een brede lach liet hij de balie weer los en sjokte terug naar zijn zithoek. Wat zingt Dylan ook alweer in ballad in plain D?
 
  In a young summer's youth I stole her away
  From her mother and sister, though close did they stay
 
Of je nu een twintigjarige Amerikaans-Joodse folkzanger in New York bent halverwege de vorige eeuw, of een Noord-Afrikaanse Belg in Antwerpen in 2024, er zijn altijd jonge meisjes en er zijn ook heel vaak schoonmoeders met argusogen die je wegen en te licht bevinden. 
  Zo zal er ook voor de jonge troubadours van de eenentwintigste eeuw altijd weer genoeg materiaal zijn, terwijl de thema's nauwelijks veranderen. 


zondag 27 oktober 2024

Ringo

Soms schrik ik wakker en dan denk ik: Beatles. Hoe is dat toch ooit mogelijk geweest? Dan ga ik als deeltijd cultureel-antropoloog weer op onderzoek uit en trek ik een paar conclusies. Mijn laatste conclusies betreffen een aantal waanzinnige toevalligheden. Ik zet ze op een rijtje:
 
Dat haar. Het is nu moeilijk voorstelbaar, maar begin jaren zestig was het voor Engelse jongens van achttien sociale zelfmoord om rond te lopen met het kapsel van een vijftigjarige vrouw. De Beatles waren dat kapsel tegengekomen in Hamburg en Parijs en omdat ze ‘iets nieuws’ nu eenmaal onweerstaanbaar vonden, lieten ze hun Elviskuiven gewoon uitgroeien tot een pony. Zodat ze er een paar jaar later, precies op het juiste moment, uitzagen als vier zachte knuffelbeertjes die opwindende muziek speelden, wat precies het juiste product was voor een naoorlogse generatie bakvissen met tijd, zakgeld en een hele luide stem.
 
Brian Epstein: precies de juiste man om ze te managen, met precies de juiste psychologische complexen om er zijn levenswerk van te maken die vier druktemakers naar de top de loodsen, komt precies op het juiste moment tevoorschijn.
 
George Martin: precies de juiste producer om ze op te pikken, terwijl ze nog nauwelijks origineel materiaal geschreven hebben en niemand kan weten wat voor muzikaal talent ze zijn. Martin schaaft de nummers bij, voegt klassieke instrumenten toe, speelt op piano en orgel, zonder hier ooit een penny extra voor te vragen. 
 
Ringo: wordt vaak de ‘luckiest man in showbusiness’ genoemd. Precies op het moment dat ze op landelijk doorbreken staan, meldt Martin de andere Beatles dat hij Pete Best op de drums niks vindt. Enter Ringo Starr, de drummer uit Liverpool, die meteen zijn baardje afscheert en zijn haar laat groeien. Een half jaar later is Starr een van de bekendste Britten ter wereld. Dus ja, Starr heeft geluk gehad. Maar de andere drie Beatles hebben ook weer eens ontzettend veel geluk had. Want Pete Best was niet alleen een matige drummer, hij moest ook niets hebben van dat kapsel voor vijftigjarige vrouwen. Hij was ook niet zo ad rem en energiek als de andere drie, ging na een optreden zijn eigen gangetje. Met Pete Best waren de Beatles nooit de Beatles geweest. 
 
Met Ringo veranderen ze pas in het ‘vierkoppige monster’, zoals Mick Jagger ze noemde. Ze waren niet alleen een muzikaal fenomeen, ze waren, met name in die eerste jaren, vooral ook een variéténummer. Ze waren het ultieme vriendengroepje dat de wereld veroverde, een onweerstaanbaar mengsel van jongensachtige bravoure, saamhorigheid, nieuwe energie, humor. 
  En daarin was Ringo onmisbaar. 
  Hij hield de toen al kritische en cynische Lennon bij de les, hij was een maatje voor de soms verongelijkte Harrison. Ringo was het sluitstuk van een serie waanzinnige toevalligheden in een waanzinnig verhaal. Als ze in een film zoiets verzinnen geloof je er niets van. 


vrijdag 27 september 2024

Sprong

De zon scheen en ik mocht mee
naar hun huisje aan de zee
Tante had me aan haar overgegeven
ik staarde naar dat frêle wezen

In het zand had ze een hinkelbaan gemaakt
ik bleef veilig aan de buitenkant staan
Ze zweefde zorgeloos over de grond
ze viel, ze lachte, ik was verstomd
 
Ze krabbelde op en sprong weer door
Vond het niet erg een beetje te breken
Net zoals ze later in het leven
in de koude aula staat te spreken
 
Niet bang een kleine val te maken
Over tijd en dankbaarheid te praten
Een beetje breken is ook wat geven
Zodat je vrijer door kan zweven

En als de rouwenden zijn verdwenen
En de stilte het overneemt
Sta ik nog steeds aan de buitenkant
En teken haar sprong op in het zand

maandag 23 september 2024

Leven met een poes

De poes verliet nooit langer dan vijf minuten de tuin. Nu was ze al ruim twee uur weg.
  Waar te beginnen? Een eindeloze rij van heggen, tuintjes, struiken.
  Afwachten en er maar het er beste van hopen.
  Drie uur: geen poes
  Vijf uur: geen poes
  Zeven uur: geen poes
  Eten naar binnen werken, nog maar eens een rondje lopen. Bij de eerste mensen aanbellen: zijn jullie misschien in jullie schuurtje bezig geweest?
  Het donker valt. Een leven zonder poes: weinig aanlokkelijk. De tuin in met de mobiel als zaklantaarn, bijna op een egel stappen.
  Leuk hoor, een egel.
  Maar nog altijd geen poes.
  Voetbal kijken met het geluid uit. De moed verliezen, de waarheid onder ogen zien.
  Het luik kleppert: de poes is terug. Verdwaasd en angstig, terug van god weet wat voor ontberingen.
  De poes gaat op de bank liggen, ik doe het luik op slot en zet het geluid van de televisie aan. Ajax speelt slecht, maar wat maakt het uit. 
  De poes is terug.

maandag 9 september 2024

Renovatie

Het huis tegenover mijn werkkamer is verkocht. De nieuwe eigenaars trokken het 'Te Koop'-bordje uit de grond en renden hierna de tuin in om met de renovatie te beginnen. 
  Het lijkt me een pars pro toto van wat er wereldwijd gebeurt. 
  Wekenlang zit de hele buurt in de herrie, er worden duizenden insecten vermoord, aanhangwagens vol aarde braken CO2 de lucht in, alleen maar om de ene tuin voor de andere te verwisselen, waar verder niemand wat aan heeft, behalve twee mensen die ergens graag ‘hun eigen gevoel’ aan willen geven.
  Die onvermoeibare protestantse nijverheid, het idee dat het de taak van de mens is om de wereld te verbeteren, in plaats van aan te nemen dat alles precies goed is zoals het is.  
  Het heeft ons in vierhonderd jaar van de middeleeuwen naar het internet en openhartchirurgie gebracht, en zal ons binnen de volgende vierhonderd jaar waarschijnlijk weer net zo hard terugbrengen naar de middeleeuwen, als het meezit.
  Wat we nodig hebben, is een cultuuromslag.
  Maar leg dat die mannen op die heftrucks maar eens uit. Met een gelukzalige glimlach rausen ze door de oude tuin heen. Als over honderd jaar ergens in Chili de laatste paar duizend bomen staan, moeten ze dag en nacht tegen dit soort mannen bewaakt worden.
  Het beeld van de laatste mens op aarde, als atoombommen van de derde grondstoffenoorlog de laatst overgebleven mensenstammen hebben uitgeroeid: een man die met een hamer een schutting in de grond staat te slaan.

woensdag 4 september 2024

Controle

De gang met de mozaïek betegelde vloer ligt er nog precies zo bij als twintig jaar geleden. Ik leun met mijn hoofd tegen de vierkanten ruitjes bovenin de voordeur. Achterin het pand het keukentje met ouderwets opgestapelde vaat, daar weer achter is nog net een een streep van de diepe tuin te zien. Mijn kamer was voor de keuken links, met een tweede ingang die direct op de tuin uitkwam. 
  Het begin is dus veelbelovend en ook het tweede checkpunt, het bakkertje een dertigtal huizen verderop, laat me niet in de steek. Hier kocht ik soms een halfje wit, als ik met een katerhoofd geen zin had om naar de Albert Heijn op het Ledig Erf te sjokken.
   Ook de ventilatoren op de hoek van de Vrouwjuttenstraat en de Lange Nieuwstraat zijn er nog. Een stuk of twintig antiek ogende dingen achter een glasplaat, boven een plankje met een soort kookwekkers en een bordje met ‘Philips Lampen’. 
  Een raadselachtig stukje absurdistische kunst, ik heb een foto waarop ik met een vriend ’s nachts voor die mysterieuze vitrine sta, een vitrine die al twintig jaar onveranderd is gebleven.
  Waarom is dat belangrijk? Het zal wel iets met een gevoel van identiteit te maken hebben, het verhaal van het verleden dat in essentie alles is wat je bent. De fysieke bewijzen dat dat verhaal echt heeft bestaan, een plank vol oude ventilatoren als bewijs dat je hebt geleefd.
 







  







Op de Oudegracht zit nog steeds de Plaatboef, waar ik af en toe een Bob Dylan-cd’tje kocht. Dylan was nog niet veel meer dan een naam, een bos krullen op een cd-hoesje. Het was nog voor de tijd dat je alles googelde. Geen internet op m’n kamer, geen smartphone. Een discman en een cd. Zoals zo vaak: hoe minder je weet, hoe magischer het is.  
  Even verderop is de oude Tivoli afgeschermd door bouwstellages en netten. Hier was ik op voorbereid: de voormalige concertzaal is jaren geleden al gesloten.
  Hier kwam ik een keer J. tegen, die een paar weken later met een fles witte wijn voor de deur aan de Nieuwegracht stond. Ze had ‘De Oesters van Nam Kee’ bij zich, wat ze een flauwe imitatie van ‘Turks Fruit’ vond. Ik had beide boeken toen nog niet gelezen, inmiddels wel en ze had gelijk. We dronken de wijn in die tuin achter de keuken met de opgestapelde vaat. Ze was gek op het liedje ‘Angie’ van de Rolling Stones en had net een relatie met een skileraar achter de rug.
 
  Soms liep ik helemaal de Oudegracht af, naar boekhandel Broese op de hoek, tegenover het gemeentehuis en de bibliotheek ernaast. Broese is verhuisd naar de hoek met de Potterstraat, de bibliotheek is verhuisd naar het oude postkantoor op het Neude. In de vroegere bibliotheek kon je op de begane vloer internetten, je gooide een euro in een gleuf en dan kon je een kwartier online.
   Het ergst is nog altijd het Centraal Station. Ik ben er inmiddels toch wel weer een keer of twintig geweest, maar nog altijd is er een lichte verbijstering.
  Alles is weg.
  Het grote bord met de vertrektijden, het bloemwinkeltje bij de roltrappen naar de bussen, de Kiosk-winkeltjes waarin ik zelf nog een jaartje gewerkt heb. In plaats daarvan een grote, heldere, luchthaven-achtige hal. Het is ontegenzeggelijk mooier geworden, zoals heel Hoog Catherijne mooier is geworden. Maar het is niet mijn Hoog Catherijne is dat zal het ook nooit meer worden. 
  Achter het station loop ik de Croeselaan af naar een café waar ik nooit eerder ben geweest, voor een borrel  met collega-journalisten.
  De zon schijnt en we praten over nieuwsberichten, webinars, opdrachtgevers en gages. Het café is een lichte, doorschijnende kubus. Op het terras staan loungebanken met paarse kussens. We drinken halve liters Weizener en de zon blijft maar schijnen, terwijl mijn blik af en toe getrokken wordt naar een rond, ouderwets raampje in een slordig gebouwtje net naast het café. Een stukje negentiende-eeuwse architectuur te midden van alle eenentwintigste-eeuwse hipheid.
  Een journaliste met een mooie Belgische tongval vraagt of ik ook weleens andere dingen dan medische teksten schrijf. Ik beken dat dit zo is, hoewel het soms lastig is om er de tijd voor te vinden. Ze vertelt over een kunstenaar die ze bewondert, die overal de tijd voor neemt, die de tijd probeert te vangen door herfstbladeren van net verschillende kleurschakeringen op een rij te fotograferen.
  ‘Of kijk naar dat ronde raampje daar,’ wijst ze naar het gebouwtje dat mij ook al was opgevallen.
  ‘Daar zou hij dan bijvoorbeeld iets mee doen.’
  ‘De Martin-Bril-blik,’ knik ik. ‘Daar hou ik ook erg van.’
  ‘De Martin-Bril-bril,’ lacht de Belgische, ‘De Bril hangt bij ons op de wc.’
   We wisselen een blik van verstandhouding, Martin-Bril-kenners onder elkaar.
  Als ik in de trein terug naar het zuiden zit, denk ik nog steeds aan het rondje raampje naast het oude gebouwtje naast het hippe café waar ik de borrel met collega-journalisten had.  
  Misschien loop ik over twintig jaar weer over de Croeselaan, om te controleren of het raampje er nog steeds is, terwijl ik net gezien heb dat de keuken aan de Nieuwegracht nog steeds vol aangekoekte vaat staat en dat de ventilatoren aan de Vrouwjuttenstraat nog steeds achter hun glasplaat stof staan te verzamelen, precies zoals het hoort. 

donderdag 25 juli 2024

Rood waren zijn gedachten

Pexels
Mijn meest favoriete verhaal aller tijden is geschreven door Saki en gaat over een fret die Sredni Vashtar heet. Het is een verhaal over wraak, over genoegdoening, over iemand die haar verdiende loon krijgt. In die zin is het niet echt een literair verhaal, die kennen immers zelden happy endings. Laten we zeggen dat het een literair vormgegeven jongensfantasie is.
  Sredni Vashtar gaat over een jongetje (Conradin) dat wordt opgevoed door zijn nicht (mevrouw De Ropp, oftewel de Vrouw). Voor de Vrouw is Conradin een ergerlijk, moeilijk te controleren element dat haar propere huishouden en haar keurige burgerlijke voorkomen verstoort. Conradin heeft slechts één plek om aan haar blik te ontsnappen: een schuurtje waar hij een Houdankip en een fret heeft verstopt. De Houdankip overstelpt hij met ‘liefde die elders geen uitweg vond.’  Voor de fret heeft hij grote angst en bewondering:
 
Conradin was vreselijk bang voor het lenige beest met zijn scherpe tanden, maar het was zijn dierbaarste schat […] Iedere donderdag, in de gedempte en schimmelige stilte van het schuurtje, hield hij een mystieke, omstandige plechtigheid voor de houten kooi waar Sredni Vashtar, de grote fret, troonde.
 
Dan slaat het noodlot toe: de Vrouw krijgt in de gaten dat Conradin zich ergens mee vermaakt:
 
‘Het is niet goed voor hem daar bij alle weer maar rond te scharrelen,’ bedacht ze dadelijk, en op een goede morgen bij het ontbijt kondigde ze aan dat de Houdankip de avond tevoren weggehaald en verkocht was. Met haar bijziende ogen gluurde ze naar Conradin, wachtend op een uitbarsting van woede en verdriet, klaar om die weg te praten met een stroom van belerende argumenten.
 
De kooi met de fret, helemaal achter in het schuurtje, heeft ze echter nog niet ontdekt. Conradin blijft dus bidden tot zijn god:
 
‘Doe één ding voor mij, Sredni Vashtar.’
 
Hij blijft naar het berghok gaan, zodat het niet lang duurt voordat de Vrouw ook het tweede kooitje ziet:
 
‘Wat heb je in dat afgesloten kooitje zitten?’ vroeg ze. ‘Het zijn zeker marmotten. Ik zal ze allemaal laten opruimen.’
 
Vanuit de eetkamer moet Conradin toekijken hoe de Vrouw het schuurtje binnenmarcheert. Straks zal ze weer naar buiten komen en dan zal zijn god veranderd zijn in een doodgewone bruine fret en zal de Vrouw getriomfeerd hebben, zoals ze altijd triomfeert. Hij begint de hymne te zingen van zijn bedreigde afgod: 
 
Sredni Vashtar ging heen.
Rood waren zijn gedachten en zijn tanden wit.
Zijn vijanden smeekten om vrede, maar hij bracht de dood.
Sredni Vashtar, de schone.
 
De minuten kruipen voorbij, terwijl de hoop ‘centimeter voor centimeter zijn hart insluipt.’ Dan is er eindelijk de verlossing:
 
[…] uit de deur kwam een lang, laag, geelbruin beest met rode natte vlekken op de pels rond zijn keel en zijn klauwen, dat met zijn ogen knipperde tegen het schemerige licht.
 
Conradin valt op zijn knieën, een ‘zure meid’ gaat maar eens kijken waar haar meesteres blijft, en terwijl in het huishouden van de Vrouw totale hysterie uitbreekt, en ze met elkaar ruzie maken over wie het ‘de jongen’ moet gaan vertellen, roostert Conradin op zijn gemak een broodje, iets wat de Vrouw hem altijd verbood, omdat het van die vervelende kruimels geeft.