Pexels |
Mijn meest favoriete verhaal aller tijden is geschreven door Saki en gaat over een fret die Sredni Vashtar heet. Het is een verhaal over wraak, over genoegdoening, over iemand die haar verdiende loon krijgt. In die zin is het niet echt een literair verhaal, die kennen immers zelden happy endings. Laten we zeggen dat het een literair vormgegeven jongensfantasie is.
Sredni Vashtar gaat over een jongetje (Conradin) dat wordt opgevoed door zijn nicht (mevrouw De Ropp, oftewel de Vrouw). Voor de Vrouw is Conradin een ergerlijk, moeilijk te controleren element dat haar propere huishouden en haar keurige burgerlijke voorkomen verstoort. Conradin heeft slechts één plek om aan haar blik te ontsnappen: een schuurtje waar hij een Houdankip en een fret heeft verstopt. De Houdankip overstelpt hij met ‘liefde die elders geen uitweg vond.’ Voor de fret heeft hij grote angst en bewondering:
Conradin was vreselijk bang voor het lenige beest met zijn scherpe tanden, maar het was zijn dierbaarste schat […] Iedere donderdag, in de gedempte en schimmelige stilte van het schuurtje, hield hij een mystieke, omstandige plechtigheid voor de houten kooi waar Sredni Vashtar, de grote fret, troonde.
Dan slaat het noodlot toe: de Vrouw krijgt in de gaten dat Conradin zich ergens mee vermaakt:
‘Het is niet goed voor hem daar bij alle weer maar rond te scharrelen,’ bedacht ze dadelijk, en op een goede morgen bij het ontbijt kondigde ze aan dat de Houdankip de avond tevoren weggehaald en verkocht was. Met haar bijziende ogen gluurde ze naar Conradin, wachtend op een uitbarsting van woede en verdriet, klaar om die weg te praten met een stroom van belerende argumenten.
De kooi met de fret, helemaal achter in het schuurtje, heeft ze echter nog niet ontdekt. Conradin blijft dus bidden tot zijn god:
‘Doe één ding voor mij, Sredni Vashtar.’
Hij blijft naar het berghok gaan, zodat het niet lang duurt voordat de Vrouw ook het tweede kooitje ziet:
‘Wat heb je in dat afgesloten kooitje zitten?’ vroeg ze. ‘Het zijn zeker marmotten. Ik zal ze allemaal laten opruimen.’
Vanuit de eetkamer moet Conradin toekijken hoe de Vrouw het schuurtje binnenmarcheert. Straks zal ze weer naar buiten komen en dan zal zijn god veranderd zijn in een doodgewone bruine fret en zal de Vrouw getriomfeerd hebben, zoals ze altijd triomfeert. Hij begint de hymne te zingen van zijn bedreigde afgod:
Sredni Vashtar ging heen.
Rood waren zijn gedachten en zijn tanden wit.
Zijn vijanden smeekten om vrede, maar hij bracht de dood.
Sredni Vashtar, de schone.
De minuten kruipen voorbij, terwijl de hoop ‘centimeter voor centimeter zijn hart insluipt.’ Dan is er eindelijk de verlossing:
[…] uit de deur kwam een lang, laag, geelbruin beest met rode natte vlekken op de pels rond zijn keel en zijn klauwen, dat met zijn ogen knipperde tegen het schemerige licht.
Conradin valt op zijn knieën, een ‘zure meid’ gaat maar eens kijken waar haar meesteres blijft, en terwijl in het huishouden van de Vrouw totale hysterie uitbreekt, en ze met elkaar ruzie maken over wie het ‘de jongen’ moet gaan vertellen, roostert Conradin op zijn gemak een broodje, iets wat de Vrouw hem altijd verbood, omdat het van die vervelende kruimels geeft.
Conradin was vreselijk bang voor het lenige beest met zijn scherpe tanden, maar het was zijn dierbaarste schat […] Iedere donderdag, in de gedempte en schimmelige stilte van het schuurtje, hield hij een mystieke, omstandige plechtigheid voor de houten kooi waar Sredni Vashtar, de grote fret, troonde.
Dan slaat het noodlot toe: de Vrouw krijgt in de gaten dat Conradin zich ergens mee vermaakt:
‘Het is niet goed voor hem daar bij alle weer maar rond te scharrelen,’ bedacht ze dadelijk, en op een goede morgen bij het ontbijt kondigde ze aan dat de Houdankip de avond tevoren weggehaald en verkocht was. Met haar bijziende ogen gluurde ze naar Conradin, wachtend op een uitbarsting van woede en verdriet, klaar om die weg te praten met een stroom van belerende argumenten.
De kooi met de fret, helemaal achter in het schuurtje, heeft ze echter nog niet ontdekt. Conradin blijft dus bidden tot zijn god:
‘Doe één ding voor mij, Sredni Vashtar.’
Hij blijft naar het berghok gaan, zodat het niet lang duurt voordat de Vrouw ook het tweede kooitje ziet:
‘Wat heb je in dat afgesloten kooitje zitten?’ vroeg ze. ‘Het zijn zeker marmotten. Ik zal ze allemaal laten opruimen.’
Vanuit de eetkamer moet Conradin toekijken hoe de Vrouw het schuurtje binnenmarcheert. Straks zal ze weer naar buiten komen en dan zal zijn god veranderd zijn in een doodgewone bruine fret en zal de Vrouw getriomfeerd hebben, zoals ze altijd triomfeert. Hij begint de hymne te zingen van zijn bedreigde afgod:
Sredni Vashtar ging heen.
Rood waren zijn gedachten en zijn tanden wit.
Zijn vijanden smeekten om vrede, maar hij bracht de dood.
Sredni Vashtar, de schone.
De minuten kruipen voorbij, terwijl de hoop ‘centimeter voor centimeter zijn hart insluipt.’ Dan is er eindelijk de verlossing:
[…] uit de deur kwam een lang, laag, geelbruin beest met rode natte vlekken op de pels rond zijn keel en zijn klauwen, dat met zijn ogen knipperde tegen het schemerige licht.
Conradin valt op zijn knieën, een ‘zure meid’ gaat maar eens kijken waar haar meesteres blijft, en terwijl in het huishouden van de Vrouw totale hysterie uitbreekt, en ze met elkaar ruzie maken over wie het ‘de jongen’ moet gaan vertellen, roostert Conradin op zijn gemak een broodje, iets wat de Vrouw hem altijd verbood, omdat het van die vervelende kruimels geeft.