Het moest er toch een keer van komen: ik lees deel 1 van 'Het Bureau' van J.J. Voskuil. Of ik deel 7 ga halen waag ik echter ernstig te betwijfelen. Wel is me na een paar honderd pagina's duidelijk geworden waarin waarschijnlijk voor een groot deel het succes van deze kantoor-reeks verborgen ligt: zelden heb ik een boek voor volwassenen gelezen waarin het zo ontzettend veilig is.
En dat is eigenlijk vreemd, want over de hoofdpersoon, Maarten Koning, zegt de verteller om de zoveel bladzijden: 'hij voelde zich bedreigd.'
Koning voelt zich bedreigd door bijna alles. Een vreemde paradox: continue dreiging in een boek waarin je zeker weet dat er nooit iets spectaculairs gaat gebeuren. Het Bureau leest als een jongensboek.
Alle personages zijn karikaturen die continu dezelfde handelingen uitvoeren en dezelfde dingen zeggen, in eindeloze variaties. Al na zeven bladzijden is het Bureau je net zo vertrouwd als je vroegere basisschool. Niemand lijkt de pubertijd bereikt te hebben, van seks is geen sprake, de emotionele reikwijdte is die van Snelle Jelle.
De problemen waar Koning mee worstelt zijn voornamelijk de problemen van een onzeker jongetje. Bij zijn eerste dag op kantoor worstelt hij met de vraag hoe hij zijn appel naar kantoor moet brengen. Conclusie: 'De appel moest hij in de hand dragen.'
Wanneer het grote drama toch om de hoek probeert te komen, al vrij snel overlijdt één van Konings collega's, wordt het vakkundig ontmanteld:
'Wat is er met Veerman?', vroeg Maarten.
'Dood!'
'Dood?', zei Maarten verrast.
'Beroerte! Op de plee!'
'Hier bij ons?'
En zo kabbelt het nog een paar pagina's door over de arme Veerman, wiens dood minder opwinding lijkt te veroorzaken dan nieuwe regels rond een prikklok.
Dat je toch geboeid blijft lezen komt door het scherpe oog van Voskuil voor de verhoudingen tussen al die autistische mafkezen en zijn talent om zelfs de meest onbenullige scene nog enigszins literair te verheffen.
Maar vooral voelt Het Bureau al na honderd pagina's als een soap die je al tien jaar volgt en waaraan je je gedachteloos kunt overgeven. Ook een soap heeft dat verdovende effect, via omgekeerde weg: in een soap is het altijd crisis, en daarom is het voor de kijker eigenlijk nooit crisis. Er gaat elke aflevering iemand dood, wordt iemand verliefd, bedrogen en vermoord, en dat met zoveel pathos dat het netto effect hetzelfde is als de totale onderkoeling bij Het Bureau: vermakelijk gedoe zonder dat je bang hoeft te zijn dat je echt geraakt wordt.
De enige vraag die me de eerste paar honderd bladzijden nog enigszins bezig hield, was waarom die Koning in vredesnaam op dat vreselijke kantoor met al die mafkezen blijft werken. Maar die vraag wordt op bladzijde 210 al beantwoord:
'Soms', legde Maarten uit, 'niet altijd natuurlijk, maar soms, voel ik me zo bedreigd dat ik de plaatsen waar ik me nog veilig voel zou kunnen uittekenen: mijn huis, de smalle corridor tussen mijn huis en het Bureau, het Bureau. Daarbuiten is het gevaar. Maar in het Bureau is het al bijna onhoudbaar.'
De morele kritiek die Voskuil naar aanleiding van zijn romanreeks kreeg (hij zou zijn oud-collega's schaamteloos te kakken hebben gezet), bewijst maar weer eens dat veel mensen slordig lezen. Het Bureau heeft Maarten Konings leven gered. Zonder die relatief veilige haven was hij niet eens zijn huis meer uitgekomen. En alleen maar Maarten Koning op een stoel, daar had zelfs Voskuil geen 5.500 bladzijden literatuur uit kunnen peuren.