Geert Wilders: wat een zegen is die man. Je zou in deze tijd maar deugen. Je helpt eens een oud vrouwtje oversteken, voert de eendjes in het park wat oud brood. Toch
blijft het jeuken. Een beetje miezerig zit je op een bankje, voor de
zoveelste keer betreur je het feit dat je niet in de Tweede Wereldoorlog hebt geleefd.
Maar dan, nadat je langzaam naar huis bent geslenterd (weer geen oud vrouwtje te bekennen, waar hangen al die krengen toch uit?), zet je de televisie aan en maakt je hart een sprongetje: eindelijk is hij te ver gegaan! Dit kan echt niet! Dit is regelrechte discriminatie! Iedereen zegt het!
Natuurlijk, het is geen Adolf Hitler, maar je dagen van eendjes voeren zijn voorlopig wel voorbij. De volgende ochtend trek je je meest deugdzame kleren aan, je zet je meest deugdzame gezicht op en je voegt je in de meest deugdzame rij die Nederland sinds langs heeft gekend. Als je aan de beurt bent zet je met trillende handen een deugdzaam kruisje op een voorgedrukt stuk papier. 'De aanklacht is ingediend', fluister je tegen jezelf. 'Ik heb mijn plicht gedaan.'
Thuis trek je een deugdzame fles wijn open en leg je je deugdzame voeten op de bank. Loom gaan je gedachten toch weer even richting Hitler. Hadden ze toen ook maar voorgedrukte aangifteformulieren gehad, dan was tachtig procent van de Nederlandse Joden nooit in die treinen verdwenen.