Laatst nam ik de trein naar het oosten van het land. Deventer, om precies te zijn. Altijd prettig om in een Nederlands stadje te komen waar je nooit eerder bent geweest. Alsof je een oud-Hollands prentenboek binnenstapt. Natuurlijk is je eigen stad ook een beetje oud-Hollands prentenboek, maar dat zie je niet meer.
Soms fiets ik als een idioot door de stad, mezelf ergerend aan al die Bossche aso's die me voor de voeten lopen en dan rij ik ook nog bijna twee toeristen omver.
Een vrij absurd gezicht: een stelletje dat, hand in hand, met een verzaligde glimlach door de Bossche binnenstad slentert. Maar zij zien dan ook geen tokkies, want ze zijn in de toeristen-stemming. Als ze twee dagen later terug in het hectische Amsterdam een café-latte drinken, zullen ze tegen hun vrienden zeggen: 'Zo'n heerlijke stad, dat Den Bosch. Prachtige pittoreske straatjes. En de mensen, zo vriendelijk! Echt heel anders dan hier in Amsterdam.'
Je had ze keihard in hun kruis kunnen trappen en ze een Bossche fluim in hun gezicht kunnen spugen, dan nog waren ze met dat verhaal thuis gekomen.
Enfin, in die toeristen-stemming liep ik dus door Deventer. En ik zag buschauffeurs die elkaar lachend op de schouders sloegen en schoolkinderen die zingend in een lang lint naar huis toe fietsten. Maar dat was dus allemaal schijn. In werkelijkheid timmerde de ene buschauffeur de andere waarschijnlijk in elkaar en werd een schoolkind achtervolgd door een joelende menigte pestkoppen.
Mocht ik ooit nog een zelfhulpboek schrijven, wat ik bij voorbaat zeker niet uit wil sluiten, dan bestaat dit boek uit één advies: zorg dat je altijd in de toeristen-stemming bent. Het kost je niets en de volgende dag heb je niet eens een kater.