Foto: Wikipedia |
De boeken van Herman Brusselmans zijn meestal een aaneenschakeling van kletspraat, borstklopperij, gewelddadige uitbarstingen richting vrouwen, allochtonen en homo's, lofzangen op vrouwen die hem in de steek hebben gelaten en hiertussen verstopt bijzonder rake inzichten over de menselijke conditie.
In Poppy en Eddy en Manon en Roy Harper gaat Brusselmans bovendien op de meta-tour: hij babbelt voortdurend over het boek dat hij aan het schrijven is en dat je tegelijkertijd aan het lezen bent, hij laat personages verdwijnen en weer terugkeren en doet geen enkele moeite om een suspension of disbelief te creëren, zoals dat in de filmwereld heet.
Wat Brusselmans hiermee laat zien, is dat schrijven voor hem vooral een overlevingsmechanisme is. Door de wereld voortdurend bij elkaar te fantaseren, wordt zij leefbaar. Het doet me denken aan een filmpje van Reve, die door een Nederlandse cameraploeg wordt opgezocht op zijn Franse 'Geheime Landgoed'.
De buurvrouw van Reve heeft een overstroming gehad, wat de grote volksschrijver doet uitbarsten in een parabel over de koningin. De ironie ligt er dik bovenop, maar je hebt bij schrijvers als Brusselmans en Reve toch sterk het idee dat het ironische van hun ironie vooral is dat het uithangen van de ironische paljas het enige is wat tussen hen en de psychiatrische opvang instaat.