woensdag 19 februari 2014

Kunstenaar

Inside Llewyn Davis is één van de films waar ik in de bioscoop de afgelopen tien jaar met het meeste genoegen naar gekeken heb. Om te beginnen is het een trage film, wat mij betreft een geweldig pluspunt. Teveel films lijken te worden gemaakt voor hysterische ADHD-patiënten.
  Maar Inside Llewyn Davis neemt rustig de tijd. Gedurende de hele film ontploft er niets en zo nu en dan houdt iedereen ook even zijn klep. Dan kunnen we rustig naar het prachtig vormgegeven New York van 1961 kijken. Daarin doolt een jonge folk-zanger door de winterse straten. Het is niet Bob Dylan, die duikt pas helemaal op het einde van de film op, maar een net wat minder getalenteerde muzikant.
  Getalenteerd genoeg voor een bestaan aan de rand van de muziekindustrie, niet getalenteerd genoeg voor eeuwige roem, dat is Llewyn Davis. Hij is chagrijnig en cynisch en gedraagt zich in het algemeen als een lul. Op internet heerst nogal verschil van mening over hoe getalenteerd hij precies is. Is het een pedante poseur of een bijna-Dylan? Hij wordt gespeeld door Oscar Isaac, die alle liedjes in de film 'live' zingt, op het moment dat de camera draait zingt hij echt, wat de scènes extra kracht geeft.
  In één van de sterkste scènes is Davis afgereisd naar Chicago. Hij probeert binnen te komen in een club. Hij mag auditie doen voor de manager. Hij zingt The Death of Queen Jane. Het nummer is een film binnen de film: een prachtige folk-ballade vol pijn en ellende. Als Davis na drie minuten zwijgt en het bioscoop-publiek nog aan het bijkomen is, zegt de manager: 'I don't see a lot of money here'. En dan mag hij weer terug naar New York. Heel vrolijk wordt je niet van Inside Llewyn Davis, maar je houdt er toch een goed gevoel aan over. Misschien is dat wel een teken van het betere kunstenaarschap.