woensdag 4 september 2024

Controle

De gang met de mozaïek betegelde vloer ligt er nog precies zo bij als twintig jaar geleden. Ik leun met mijn hoofd tegen de vierkanten ruitjes bovenin de voordeur. Achterin het pand het keukentje met ouderwets opgestapelde vaat, daar weer achter is nog net een een streep van de diepe tuin te zien. Mijn kamer was voor de keuken links, met een tweede ingang die direct op de tuin uitkwam. 
  Het begin is dus veelbelovend en ook het tweede checkpunt, het bakkertje een dertigtal huizen verderop, laat me niet in de steek. Hier kocht ik soms een halfje wit, als ik met een katerhoofd geen zin had om naar de Albert Heijn op het Ledig Erf te sjokken.
   Ook de ventilatoren op de hoek van de Vrouwjuttenstraat en de Lange Nieuwstraat zijn er nog. Een stuk of twintig antiek ogende dingen achter een glasplaat, boven een plankje met een soort kookwekkers en een bordje met ‘Philips Lampen’. 
  Een raadselachtig stukje absurdistische kunst, ik heb een foto waarop ik met een vriend ’s nachts voor die mysterieuze vitrine sta, een vitrine die al twintig jaar onveranderd is gebleven.
  Waarom is dat belangrijk? Het zal wel iets met een gevoel van identiteit te maken hebben, het verhaal van het verleden dat in essentie alles is wat je bent. De fysieke bewijzen dat dat verhaal echt heeft bestaan, een plank vol oude ventilatoren als bewijs dat je hebt geleefd.
 







  







Op de Oudegracht zit nog steeds de Plaatboef, waar ik af en toe een Bob Dylan-cd’tje kocht. Dylan was nog niet veel meer dan een naam, een bos krullen op een cd-hoesje. Het was nog voor de tijd dat je alles googelde. Geen internet op m’n kamer, geen smartphone. Een discman en een cd. Zoals zo vaak: hoe minder je weet, hoe magischer het is.  
  Even verderop is de oude Tivoli afgeschermd door bouwstellages en netten. Hier was ik op voorbereid: de voormalige concertzaal is jaren geleden al gesloten.
  Hier kwam ik een keer J. tegen, die een paar weken later met een fles witte wijn voor de deur aan de Nieuwegracht stond. Ze had ‘De Oesters van Nam Kee’ bij zich, wat ze een flauwe imitatie van ‘Turks Fruit’ vond. Ik had beide boeken toen nog niet gelezen, inmiddels wel en ze had gelijk. We dronken de wijn in die tuin achter de keuken met de opgestapelde vaat. Ze was gek op het liedje ‘Angie’ van de Rolling Stones en had net een relatie met een skileraar achter de rug.
 
  Soms liep ik helemaal de Oudegracht af, naar boekhandel Broese op de hoek, tegenover het gemeentehuis en de bibliotheek ernaast. Broese is verhuisd naar de hoek met de Potterstraat, de bibliotheek is verhuisd naar het oude postkantoor op het Neude. In de vroegere bibliotheek kon je op de begane vloer internetten, je gooide een euro in een gleuf en dan kon je een kwartier online.
   Het ergst is nog altijd het Centraal Station. Ik ben er inmiddels toch wel weer een keer of twintig geweest, maar nog altijd is er een lichte verbijstering.
  Alles is weg.
  Het grote bord met de vertrektijden, het bloemwinkeltje bij de roltrappen naar de bussen, de Kiosk-winkeltjes waarin ik zelf nog een jaartje gewerkt heb. In plaats daarvan een grote, heldere, luchthaven-achtige hal. Het is ontegenzeggelijk mooier geworden, zoals heel Hoog Catherijne mooier is geworden. Maar het is niet mijn Hoog Catherijne is dat zal het ook nooit meer worden. 
  Achter het station loop ik de Croeselaan af naar een café waar ik nooit eerder ben geweest, voor een borrel  met collega-journalisten.
  De zon schijnt en we praten over nieuwsberichten, webinars, opdrachtgevers en gages. Het café is een lichte, doorschijnende kubus. Op het terras staan loungebanken met paarse kussens. We drinken halve liters Weizener en de zon blijft maar schijnen, terwijl mijn blik af en toe getrokken wordt naar een rond, ouderwets raampje in een slordig gebouwtje net naast het café. Een stukje negentiende-eeuwse architectuur te midden van alle eenentwintigste-eeuwse hipheid.
  Een journaliste met een mooie Belgische tongval vraagt of ik ook weleens andere dingen dan medische teksten schrijf. Ik beken dat dit zo is, hoewel het soms lastig is om er de tijd voor te vinden. Ze vertelt over een kunstenaar die ze bewondert, die overal de tijd voor neemt, die de tijd probeert te vangen door herfstbladeren van net verschillende kleurschakeringen op een rij te fotograferen.
  ‘Of kijk naar dat ronde raampje daar,’ wijst ze naar het gebouwtje dat mij ook al was opgevallen.
  ‘Daar zou hij dan bijvoorbeeld iets mee doen.’
  ‘De Martin-Bril-blik,’ knik ik. ‘Daar hou ik ook erg van.’
  ‘De Martin-Bril-bril,’ lacht de Belgische, ‘De Bril hangt bij ons op de wc.’
   We wisselen een blik van verstandhouding, Martin-Bril-kenners onder elkaar.
  Als ik in de trein terug naar het zuiden zit, denk ik nog steeds aan het rondje raampje naast het oude gebouwtje naast het hippe café waar ik de borrel met collega-journalisten had.  
  Misschien loop ik over twintig jaar weer over de Croeselaan, om te controleren of het raampje er nog steeds is, terwijl ik net gezien heb dat de keuken aan de Nieuwegracht nog steeds vol aangekoekte vaat staat en dat de ventilatoren aan de Vrouwjuttenstraat nog steeds achter hun glasplaat stof staan te verzamelen, precies zoals het hoort.