donderdag 24 september 2020

Vreemde kostgangers (1) - De barbecue

 Op de eerste dag van mijn nieuwe baan was er een bedrijfsbarbecue.  'Je valt met je neus in de boter,' hadden ze bij elk sollicitatierondje gezegd, 'als je wordt aangenomen, mag je meteen naar de barbecue.' Op een gegeven moment had ik het idee gekregen dat ik vooral voor die barbecue aan het solliciteren was.
   

Uiteindelijk werd ik aangenomen en mocht ik daadwerkelijk naar de barbecue toe.
  Die vond plaats in het Vondelpark en werd geopend door Edelsteen, de directeur.
  Edelsteen sprak over milestones, targets en unique selling points en wenste ons als afsluiting een productieve dag toe.
    We waren in totaal met een man of dertig, in groepjes van vier of vijf werd er gegeten en gedronken, ook werd er halfslachtig tegen een voetbal aangeschopt. Op een gegeven moment werden er penalty's genomen, een brede sales-jongen dook in een geïmproviseerd doeltje heen en weer.
  Toen ik aan de beurt was legde ik de bal op een polletje, het ventiel naar me toe gedraaid. Dat had ik eens ergens gelezen, dat echt goede voetballers de bal op het ventiel raken omdat hij dan een speciaal effect meekrijgt. Ik nam een aanloopje en keek naar de keeper.
  Hij stond een beetje links in zijn goal, waarschijnlijk om mij te verleiden in de rechterhoek te schieten. Ik rende op de bal af, raakte hem met de punt van mijn schoen precies op het ventiel en keek hem na terwijl hij eerst een paar meter richting de keeper ging om daarna een scherpe bocht te maken en precies bovenop de barbecue met sudderende worstjes terecht te komen. Het hele geval kletterde tegen de grond, een oudere man wiens naam ik nog niet wist sprong achteruit.
   Beschaamd droop ik af, de rest van de avond bleef ik zo ver mogelijk bij de oude man en zijn barbecue uit de buurt. Ik scharrelde hier en daar wat toastjes met brie bij elkaar en dacht er juist aan om de tram weer op te zoeken, toen er iemand in mijn rug stond te porren. Ik draaide me om en keek recht in het glimmende gezicht van Edelsteen.
  'Hoe gaat het', vroeg Edelsteen.
  Ik forceerde een lach.
  'Reuze gezellig,' zei ik.
  Edelsteen knikte.
  'Ik zag je schot,' zei hij, terwijl hij een weerspannig worstje op zijn plastic vorkje probeerde te prikken.
  'Erg goed.'
  'Ik raakte de barbecue.'
  Edelsteens wenkbrauwen schoten omhoog.
  'Het was een prachtig schot,' verklaarde hij. 'Mooi vol geraakt. Het ging recht op het doel af, totdat de wind hem te pakken kreeg.'
  Het worstje was hem ontglipt, het viel van zijn bordje in het gras.
  'Die was niet gaar,' zei Edelsteen. 'Daar heb ik geluk mee gehad.'
 
  Een late tram bracht me naar het station, in Utrecht moest ik vijftig minuten op de aansluiting naar Den Bosch wachten. Er gingen geen intercity's meer, er reed alleen nog een stoptrein.
  Het was koud geworden, ik had geen jas bij me en ging zitten in zo'n glazen hokje dat eigenlijk helemaal geen bescherming biedt omdat de wind er aan alle kanten doorheen kan blazen. Een paar stoeltjes naast me zat een meisje mokkig voor zich uit te staren.
  'Wat bouwen ze die hokjes toch onhandig,' zei ze tegen niemand in het bijzonder, maar aangezien ik de enige andere persoon in de omgeving was, eigenlijk toch wel tegen mij.
  Ik wilde haar gretig gelijk gaan geven, toen de geest van Edelsteen vaardig over me werd.
  'Ze zorgen voor een heerlijke ventilatie,' zei ik. 'Zo is het in de zomer lekker koel en in de winter voorkom je dat er virussen blijven hangen. Daar hebben we maar geluk mee.'
  Het meisje moest lachen en ik kreeg het vermoeden dat ik die dag in dienst was getreden bij een bescheiden genie.