vrijdag 1 maart 2024

De comeback: deel 6 - het klooster

Twintig jaar geleden zit Michel van Dijk zijn huiswerk te maken als Menno Jonkman langskomt. Menno heeft een nieuwtje dat alles zal veranderen. 
 


Michel krabbelt een songtekst in de kantlijn van zijn wiskundeschrift. Out here in the perimeter, there are no stars. Out here we are stoned, immaculate. 
   Als de laatste tonen van het orgel wegsterven komt de housebeat van zijn broer van de andere kant van de zolder door de muur heen. Een verdieping lager ratelen de vingers van zijn moeder over een toetsenbord. Tussen de kakofonie door klinken de krakende treden van de zoldertrap, een roffel op zijn kamerdeur. Menno stapt naar binnen zoals hij altijd naar binnen stapt, alsof hij een ervaren rechercheur is. Zijn ogen glijden door de zolderkamer, hij knikt Michel toe en wandelt naar de cd-speler, duwt de muziek uit, gaat in dezelfde beweging op de rand van Michels bed zitten. Hij slaat een been over het andere, rekt wat op, knakt iets in zijn nek. 
 ‘Je kleine broertje en zijn vriendjes namen me net weer onder vuur.’
 ‘Zitten ze op straat?’
 ‘Ze beschieten voorbijgangers met blaaspijpen. Die gastjes zijn out of control.’ 
 ‘Ik pak mijn broertje zo wel even aan.'
 ‘Ik heb met Eva Rijckers in de kiosk gepraat.’
  Michels mond valt open, iets wat hem niet vaak overkomt. Twee opengesperde ogen in een hoofd dat verder vooral uit haar bestaat. 
  ‘Wat de fuck? Hier moeten we over praten, maar niet in dit gekkenhuis.’
  Hij komt uit zijn leren stoel, stopt een pakje shag in de borstzak van zijn houthakkersblouse. Op de overloop van de zolder de geur van deodorant, brylcream en clearasil. Een verdieping lager steekt zijn moeder haar linkerhand op, met haar rechterhand blijft ze stug doortypen. In de woonkamer zit zijn zusje met een vriendinnetje Kinderen voor Kinderen op volume twintig mee te blèren. Een kind onder de evenaar, is meestal maar een bedelaar. 
   ‘Ik ben weg,’ schreeuwt hij naar boven terwijl hij de voordeur opendoet. Vrijwel meteen klappen er een paar rode besjes op zijn gezicht kapot.
  ‘Godverdomme. Nu is het klaar!’
  Schreeuwend stuiven jongetjes alle kanten op, alleen zijn jongste broertje vertrekt geen spier. Die zit op de stoeprand stroken te scheuren uit oude kranten die hij daarna opvouwt tot pijltjes. Hij stopte een nieuw pijltje in zijn blaaspijp en richt op Michel.
  ‘Waag het eens.’
  Even is het helemaal stil in de Tiresiaslaan, als bij een duel in een cowboyfilm. 
  ‘Zonde van het pijltje. Komt het precies in zo’n gore puist van jou.’
  Zijn broertje is watervlug, Michel schopt lucht.
  ‘Alto!’ roept het jongetje van een veilige afstand. ‘Ga eens naar de kapper,’ roept een ander.
  ‘Mijn moeder schrijft haar nieuwste boekje over kinderen die elkaar bestoken met blaaspijpen,’ schampert Michel terwijl ze over het doventerrein slenteren. ‘Ze jat gewoon wat er recht voor haar neus gebeurt.’
  Eigenlijk mogen ze hier niet komen, maar anders moeten ze helemaal om het doveninstituut heenlopen. Of linksom langs het Minerva en dat is wel het laatste waar ze na schooltijd op zitten te wachten. Achter bungalowramen zitten kinderen met hun handen tegen elkaar te praten. Wat een treurigheid als je nooit van je leven muziek kunt luisteren. Ze steken de parkeerplaats over, glippen door een hek en lopen de brede oprijlaan van het oude klooster op. Aan het begin van de eeuw gaven nonnen hier taalles aan rijkeluisdochters. Daarna werd het een opvangtehuis voor dove kinderen, tot in de jaren zeventig het moderne instituut ernaast werd gebouwd. Sindsdien staat het leeg, een vervallen monument voor een vervallen geloof. 
  Naast het hoofdgebouw staat een kleiner, zeshoekig gebouwtje met een spits torentje erbovenop. Geroutineerd trekken ze een plank opzij, schuiven door een smalle doorgang naar binnen. In de zeshoekige ruimte een gerafelde bank, een tafeltje met stoelen, op de grond wat platgestampte bierblikjes.
  ‘Zat je in je eentje in de kiosk?’
  Michel is op een van de houten stoelen gaan zitten, draait met zorg een shagje.
  ‘Tussenuur. We moesten wachten op het laatste uur Frans. Ik dacht dat ze naar het fietsenhok onderweg was. Ineens draaide ze mijn kant op. Ze kwam recht op me af.’
  ‘En?’
  ‘En ze begint tegen me te babbelen. Over mijn tennis. Of ik veel reis. Naar buitenlandse toernooien enzo.’
  Michel staart zijn vriend aan. Ze hebben het eigenlijk nooit over het tennissen van Menno. Dat geren over zo’n tennisbaan zegt hem helemaal niets. En nu begint Eva Rijckers erover. Hij verzinkt in gepeins.
  ‘Ik had het idee dat ze al wist dat ik over een paar weken naar Parijs ga. Daar is ze zelf vorige maand geweest. Voor een fotoshoot. En ze vroeg wat ik dit weekend ging doen. Of ik weleens de stad inging.’
  Michel steekt zijn shagje aan, inhaleert diep. 
  ‘Moet je niet trainen?’
  ‘Eigenlijk wel. Ik weet het niet. Ik ben er een beetje klaar mee ofzo. Ik bedoel: Eva Rijckers. Moet ik nu gewoon naar de Maaspoort gaan voor bondstraining? Eva Rijckers man. Dat verandert alles.’

Wordt vervolgd