zondag 26 juni 2011

Geld

Foto: flickr, by marttj
Dit weekend was ik in Leusden voor een filosofie-weekend: Arnon Grunberg interviewde zes denkers rond het thema 'Voorbij Goed en Kwaad.' Ik kwam evenzeer voor Grunberg als voor de Filosofie. In de lobby van de conferentiezaal lag zaterdagochtend een Volkskrant met op de voorkant de dagelijkse korte column van Grunberg. Ik las hem en vond hem erg geestig. Een half uur later kwam de schrijver in eigen persoon langs drentelen. Een lichtelijk vervreemdende ervaring: alsof je net Roodkapje gelezen hebt en de Grote Boze Wolf ineens tegen je ruit staat te tikken.
  Op een onbewaakt moment sloop ik van achteren naar Grunberg toe en zei: 'Meneer Grunberg.' Een beetje verschrikt keek hij op: wie moest er nu weer iets van hem? Ik vroeg of hij mijn exemplaar van 'Blauwe Maandagen' wilde signeren, wat hij deed. De rest van het weekend heb ik Grunberg vanachter potplanten en pilaren zo nu en dan steels geobserveerd. Als ik hem in één woord zou moeten omschrijven dan is het 'professioneel.'
  Avishai Margalit was één van de geinterviewden, hij bleek net als ik een dwaler. Meerdere keren kwam ik hem tijdens verloren momenten tegen terwijl hij diep in gedachten rond het hotel wandelde. Volgens Margalit moeten we goed nadenken over mensenrechten en ze niet te breed trekken: tijdens één van zijn wandelingen droeg hij een paraplu bij zich om zich te beschermen tegen de Nederlandse regen, maar hij betwijfelde of we van paraplu's een mensenrecht moeten maken.
  Op persoonlijk niveau zat het venijn in de staart: Grunberg interviewde Eric Schliesser, een filosoof en jeugdvriend van de schrijver, die hij in enkele van zijn openbare brieven een paar jaar geleden met de grond gelijk maakte.

  Schliesser leek er niet echt mee te zitten, of zijn heftige aanval op Paul Cobben, betreffende de al dan niet persoonlijke insteek van filosofie, moest sublimatie van agressie jegens Grunberg zijn geweest. Waarmee we op het terrein komen van Marc de Kesel, Belg en Lacan-deskundige. In zijn gesprek met de Kesel opperde Grunberg dat de mens glijmiddel is: we proberen de werkelijkheid binnen te dringen maar dat lukt niet, omdat ze onkenbaar voor ons als talige wezens is geworden. De Kesel antwoordde dat de taal het glijmiddel is: dat is de manier waarmee we de werkelijkheid proberen te penetreren. 'Dan is de mens dus de penis', zei Grunberg. 'Ja, maar de mens bestaat niet', antwoordde de Kesel, althans niet met een vast omlijnde identiteit, dat is een illusie. 'De mens is dus een imaginaire penis', luidde de conclusie van Grunberg in dit hoogstaande filosofische debat. Hier kon de Kesel zich wel in vinden en toen Grunberg vroeg wat hij in mijn exemplaar van Blauwe Maandagen moest zetten lag het antwoord voor de hand.
 
  Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik heb het sterke vermoeden dat ik in het bezit ben van het enige exemplaar van Blauwe Maandagen waarin Grunberg eigenhandig heeft geschreven: 'de mens is een imaginaire penis.' Als dat geen geld gaat opleveren weet ik het ook niet meer.