dinsdag 13 september 2011

Intellectueel moet springen

Foto: flickr, by VCU Libraries
(Lezerscolumn VI)

‘Daar kan die man toch ook niets aan doen.’ Met die woorden verweerde Keje Molenaar zich aan de nationale voetbalborreltafel van VI. Over welke man ging het? Iemand met een verstandelijke handicap, die er ook niets aan kan doen dat hij niet zo vlot is? Of ging het misschien om iemand met twee linker handen die wat stuntelig overkomt? Geen van beide, het ging over Steven ten Have, de nieuwe voorzitter van Ajax. Ten Have heeft namelijk gestudeerd. En niet alleen dat, hij is afgestudeerd in de psychologie, rechten en bedrijfskunde. In de bedrijfskunde heeft hij tot overmaat van ramp ook nog eens zijn doctoraat behaald.

In elk ander wereldje zou het hebben van titels voor je pleiten, behalve in het voetbal. Iemand die gestudeerd heeft, die is verdacht. Iemand die drie studies heeft afgerond en ook nog eens is gepromoveerd, die is vogelvrij. Johan Derksen had het al snel meesmuilend over ‘Meneer professor doctor meester’, een opmerking waar hij de lachers makkelijk mee op zijn hand kreeg.

Waar komt deze weerzin tegen titels toch vandaan? Voor een deel zal het een preventieve aanval zijn. De meeste mensen uit het voetbalwereldje hebben net de middelbare school afgemaakt, wat ze er zelden van weerhoudt om over elk maatschappelijk fenomeen een uitgebreide mening te hebben. De status die aan deze mening wordt verbonden heeft meestal echter meer met hun voetbalachtergrond te maken dan met iets anders. Wanneer er dan iemand opduikt die wel eens een boek gelezen heeft, loopt de allesweter het risico ontmaskerd te worden als een zwammer.

Iets anders is het fenomeen dat er onder voetballers sowieso een allergie voor gefundeerde kennis lijkt te leven. In plaats van de dokter van een academisch ziekenhuis te bezoeken, reizen ze af naar Servië voor een placentabehandeling. Wanneer een journalist dan aan ze vraagt wat die Servische vrouw nou precies met ze uithaalt, krijg je een wat wazige blik en een antwoord waar geen touw aan vast is te knopen.

‘Maar ze is echt heel goed’, besluiten ze hun verhaal dan zeer stellig, waarna ze zelfverzekerd maar weer eens tegen een bal aanschoppen.

Dit brengt ons bij de derde optie waarom voetballers vaak bij voorbaat al hard beginnen te lachen als er iemand met een brilletje verschijnt: ze zijn doodsbang voor de academische waarheid. De voetbalwereld is fijn afgeschermd en zit vol autoriteiten die precies weten hoe alles zit. Vervelende intellectuelen die weleens gaatjes in deze ballon kunnen prikken kunnen een keiharde tackel verwachten. Vergelijk het met een wetenschapper die het woord in een volle kerk wil nemen. En met die weerzin voor harde kennis en voorliefde voor het mythische blijkt de voetbalwereld bij nader inzien eigenlijk toch ook weer niet zo heel veel van de meeste andere wereldjes te verschillen.