zondag 22 juli 2012

Watje

Foto: flickr, by ChrisFAustralia
In de derde klas van de middelbare school had ik een Garfield agenda. Op de kaft had ik een foto geplakt van Kurt Cobain, de zanger van Nirvana. Een vriendje dat achter me zat had een foto in zijn agenda van Krist Novoselic, de basgitarist. Cobain had het jaar daarvoor een einde aan zijn leven gemaakt, zoals gewoonlijk hobbelde ik wat achter de hype aan.
  De muziek van Nirvana was helemaal fantastisch. Het was precies goed: de woede, de makkelijke melodieën, het rauwe en tegelijk het toegankelijke. En natuurlijk die zelfmoord: dat was een soort romantisch extraatje dat de muziek nog meer urgentie verleende. Ik was toen veertien: waarschijnlijk vond ik zevenentwintig helemaal geen onredelijke leeftijd om er een einde aan te maken.
  Wat moest je in vredesnaam na je zevenentwintigste nog doen?

  Onlangs herlas ik de biografie van Cobain en ik luister weer wat meer naar zijn muziek. Die muziek vind ik nog steeds goed,  maar de held van een half leven geleden blijkt met terugwerkende kracht veranderd in een psychiatrisch patiënt.
  Waar ik eerst een heldenleven las, lees ik nu een aaneenschakeling van kindermishandeling, drugsmisbruik, depressie en wanhoop. Toen ik veertien was wilde ik net zo'n spannend leven als Kurt Cobain hebben. Nu ik in de dertig ben wil ik hem over zijn bolletje aaien, in bed leggen en tegen hem zeggen dat het allemaal wel goed komt. Dus dat gebeurt er na je zevenentwintigste: je wordt een beetje een watje.
  Ik denk dat Cobain een schitterend watje was geworden. Net voor zijn dood begon hij wat meer de singer-songwriter kant op te gaan, hij bewoog wat weg van de agressieve herrie en nam onder andere covers van Leadbelly op: