Foto: flickr, by PhotoAtelier |
Hij gaat naast me zitten, nu moet ik mijn laptop opbergen, er is te weinig ruimte om te tikken, ik kan mijn ellebogen niet goed kwijt en ik wil hem liever niet aanraken. 'Deze trein gaat niet verder dan Den Bosch', wordt er omgeroepen. 'Neem de bus naar Boxtel.' 'Boextel', prevelt de jongen. 'Boextel. Moet jij ook naar Boextel?' 'Nee', zeg ik, 'ik moet niet naar Boextel.' Als we de grote rivieren overrijden gaat de telefoon van de jongen. 'Die tas van je oma is echt geweldig', zegt de jongen in de telefoon. 'Alles past erin.'
Boven in de hal van station Den Bosch ligt een kind van een jaar of vier languit op de grond te krijsen. Hij maakt er een heel nummer van, het lijkt wel of hij dood gaat. Een vrouw staat met haar handen in de zij naar hem te kijken. Een conducteur komt eraan, ik verwacht dat hij er iets van gaat zeggen, maar hij doet net alsof hij het kind niet ziet liggen.
Als ik de roltrap naar beneden heb genomen zie ik de jongen uit de trein naar een fontein staren. De fontein is een soort kunstwerk, op de grond liggen roze vissen en daartussen spuit water heen en weer. De jongen pakt een fles uit zijn plastic tas en houdt hem onder een boogje water. De fles loopt klaterend vol, als ik langs hem loopt kijkt hij op, maar hij doet net alsof hij me niet herkent.