De man die het zei keek er treurig bij. Hij zei het tegen een oude vrouw, die hing uit een raam. Hij was aan komen rijden in een auto met een deuk erin.
‘Kou op m’n rug’, was het eerste wat hij gezegd had toen hij die auto uit was gekomen, en toen was hij over die deuk begonnen. Het kwam er op neer dat hij van iemand geld zou moeten krijgen, maar het niet ging krijgen, om onduidelijke redenen. En de dokter wist ook al niet wat er met zijn rug was. En het ging slecht op de zaak. Het vrouwtje dat uit het raam hing begon steeds treuriger te kijken. Misschien dacht ze aan vroeger, toen kwam hij ook al altijd met een gescheurde broek thuis, en onderweg was hij zijn huiswerk verloren. En de meester moest altijd hem hebben en voor verjaardagpartijtjes werd hij overgeslagen.
‘Maar heb je dan geen tijgerbalsem’, had ze uiteindelijk maar gevraagd.
‘Voor op je rug?’
Maar hij had dus niemand om het in te smeren. Dat leek me zijn situatie goed samen te vatten, wel tijgerbalsem hebben, maar dan niemand om het in te smeren. Het leek me zo’n man die zichzelf per ongeluk opsluit in een kelder, die dan wel vol ligt met etensblikjes, maar dat hij dan geen blikopener heeft. Gaat hij alsnog dood van de honger, in een kelder vol met eten.
‘Ik smeer je wel even in’, zuchtte de oude vrouw, en klapte het raam dicht. Even glimlachte de man, maar toen moest hij weer aan zijn auto denken, of aan zijn werk. En toen begon het ook nog te regenen.