foto: flickr, by couguar |
Ze waren een soort kruising tussen grootsteedse streetwise-achtige Kruimeltjes en verwaande, wijsneuzerige kakkertjes.
'Mijn vader heeft een eigen bedrijfje', deelde de jongen aan het meisje mee. 'Mijn moeder heeft ook een eigen bedrijfje', antwoordde het meisje. 'Ze heeft stickers van haar bedrijf op haar auto zitten.' 'Ja, dat heeft mijn Pa ook.'
Het meisje sprong op: 'waar zij we?' 'Martelaarsgracht', zeurde het jongetje, 'nee grapje, Nieuwezijds Kolk.' Dat Nieuwezijds Kolk sprak hij uit met voldoening, fijne naam ook om uit te spreken, 'Nieuwezijds Kolk', komt vooral door die Kolk, het rolt door je mond, Kolk, als een beklemtoning van het langere 'Nieuwezijds', een extra geheime toevoeging die alleen de intimi kennen.
Het jongetje vroeg hoe het bedrijfje van de moeder van het meisje heette. 'Een beetje een stomme naam', antwoordde ze, en ze noemde wat Latijnse woorden, het klonk als 'Specus Aurum'.
Het gezicht van het jongetje betrok, had hij net nog aangetoond volledig thuis te zijn in deze wereld, hij wist zelfs de halte 'Nieuwezijds Kolk', werd hij nu weer met zijn neus op de feiten gedrukt.
'Wat betekent dat dan', vroeg hij een beetje bokkig, quasi-ongeinteresseerd, lichtelijk gefrustreerd om zijn eigen falen. Maar de tram stopte en het meisje moest eruit. Half naar buiten hangend, haar blonde haar steil naar beneden hangend gooide ze nog snel haar hoofd naar achteren om de jongen de vertaling toe te schreeuwen: 'Goudmijn.'
De jongen legde zijn armen op de leuning van de vensterbank, zijn hoofd op zijn armen en tuurde het meisje na. Of hij aan het meisje of aan de Latijnse vertaling dacht was van buiten niet te zien.