Foto: flickr, by geminicollisionworks |
Het is een film uit 1961 uit de school van de Nouvelle Vague, met de nadruk op Vague. In de film verspringen perspectieven, lopen droom en werkelijkheid door elkaar heen, is het min of meer continu onduidelijk wat er precies gebeurt en hebben mensen de neiging om veelvuldig langs elkaar heen te praten en door ramen naar standbeelden te staren. Onderstaande column is een zeer vrije bewerking van de film, ik heb geprobeerd verschillende belevenissen van hetzelfde moment weer te geven, maar vrees dat het toch wat minder vaag is geworden dan het origineel. Ook voor vaagheid moet je blijkbaar talent hebben.
Vorige Week in de Discotheek
Een jongeman zit op zijn zolderkamer achter een bureau te schrijven. Af en toe legt hij zijn pen neer om door het raam naar de vogels in de dakgoot te kijken. Dan zucht hij, verschijnt er een gelukzalige glimlach op zijn gezicht en hervat hij zijn werkzaamheden met hernieuwde energie.
‘Het duurde eindeloos. De lichten op de vloer, de muziek, de druipende kaarsen in de nissen. De dansende meisjes en jij die maar naar me lachte. We draaiden om elkaar heen als volleerde toneelspelers. Soms deed je alsof je me niet opmerkte, dan speelde ik het spel even mee. De lichten, de muziek, de druipende kaarsen. De hele avond rekte op, werkte toe naar dat ene moment. Je vroeg of ik een vuurtje had, je ogen fonkelden, de tijd breide zich uit tot een eeuwig nu, de tijd werd bijna tastbaar, vloeibaar, alsof je hem vast kon pakken en kon kneden, het was alsof we languit in de tijd konden gaan liggen en altijd al daar, in de muziek, omringd door de lichten, naast de druipende kaarsen, samen, wij met elkaar, altijd, altijd al waren geweest.
Na het vuurtje, na het eeuwige moment, draaiden we weer los en hernam de tijd zijn iets normalere gang. Maar de avond had zijn eigen verloop, ook daarna bleef alles rekbaar. Misschien had ik ook iets teveel gedronken, kwartieren duurden uren en dan was er weer ineens een uur verdwenen. We waren elkaars kosmische partners, het voelde alsof we altijd al samen waren en altijd samen zouden zijn, als die twee mensen in die prachtige film, L'Annee dernière à Marienbad.’
*
Een meisje zit op de rand van haar bed haar teennagels te lakken terwijl ze tegen haar schouder een roze mobieltje geklemd houdt. Ze praat tegen een vriendin, als de vriendin iets terug zegt mompelt ze en concentreert ze zich op haar tenen, als ze zelf aan het woord is blijft ze gedachteloos over dezelfde teen heen en weer strijken.
‘Nou, ik was gister nog even in de Grot. Saaie boel zeg. Helemaal geen leuke jongens, ik ben maar even gebleven. Ik had mijn rode topje aan, en die zwarte rok met die blauwe streep. Het was er veel te warm, met die vieze kaarsen die ze daar branden. Ik ben maar even gebleven, er was een freaky jongen die me maar aan bleef staren. Op een gegeven moment had ik er genoeg van, ik wilde op hem afstappen om te zeggen dat ik er genoeg van had, dat hij op moest donderen, maar op het laatste moment kreeg ik medelijden, van dichtbij was hij eerder zielig dan eng. Toen vroeg ik maar of hij misschien een vuurtje had. Ken je die film L'Annee dernière à Marienbad? Zo’n rare kunstfilm, ontzettend saai. Daar zit ook zo’n vreemde opdringerige vent in, daar deed hij me een beetje aan denken. Ik ben maar op tijd naar huis gegaan.’
*
Een jongen en een meisje zitten tegenover elkaar in een café. De jongen leunt over de tafel, het meisje zit met haar armen over elkaar en staart uit het raam.
‘Ik weet echt niet waar je het over hebt. Magische momenten, kaarsen, laat me met rust.’
‘We dansten en dansten, tussen de mensen door die voor ons uiteen weken, we raakten elkaar kwijt en vonden elkaar weer, je vroeg om een vuurtje en alles vertraagde.’
‘Je maakt me bang. Toen je belde wist ik niet eens wie je was, het is al een week geleden.’
‘Je speelt met me, waarom doe je dit?’
Het meisje drinkt haar cola op en maakt zich klaar om op te staan. De jongen legt zijn hand op haar arm, ze trekt hem terug en kijkt het café rond. Niemand lijkt te zien wat er gebeurd, mensen praten met elkaar, niemand kijkt in hun richting.
‘Ik wil je niet meer zien, het is niet gebeurd.’
Ze stoot de tafel om als ze opstaat, het halfvolle glas van de jongen rolt over de vloer, de cola sijpelt in het parket. Als het meisje het café uitgelopen is, glimlacht de jongen nog steeds.